zaterdag, december 10, 2005

Grote Grazers het kind van de rekening

Hongerdood of de kogel?

Inmiddels zullen de meesten onder u wel vertrouwd zijn met het uiterst succesvolle project Oostvaarders Plassen, het geesteskind van Staatsbosbeheer: een stuk nieuwe natuur van ruim 5000 ha - waarvan de helft water – in stand gehouden door duizenden grote grazers en tienduizenden grauwe ganzen. Deze grote planteneters, edelherten en verwilderde landbouwhuisdieren als Konikpaarden en Heckrunderen, houden bomen en grassen op de juiste lengte voor foeragerende ganzen en die op hun beurt het water open houden. Voor meer gedetailleerde informatie, zie “De Oostvaarders Plassen” (IVN/Grasduinen-Oberon, 1988) en – eveneens van dr. Frans Vera - “Metaforen voor de Wildernis. Eik, hazelaar, rund en paard.” (Ministerie LNV, 1997).
Het experiment heeft geleid tot een schitterend natuurgebied van internationaal belang voor veel vogelsoorten. Een gebied dat op natuurlijke wijze alleen in stand kan worden gehouden met behulp van inderdaad een paard, een rund en het edelhert, in nauwe samenwerking - of beter gezegd in symbiose - met tienduizenden grauwe ganzen. Een geslaagd experiment dus.

De grote sterfte onder de hoefdieren, vooral in de winter 2004 - 2005, heeft de gemoederen danig beroerd. De boeren omdat voor de koeien en paarden aan de Staatsbosbeheerzijde van het hek andere veterinaire en hygiënische regels en richtlijnen golden dan voor de boerendieren. De burger én de boer, omdat de aanblik van uitgehongerde en stervende dieren onverdraaglijk was. Vorige winter stierven in de Oostvaardersplassen 337 edelherten, 235 Heckrunderen en 131 Konikpaarden. Verhongering was veruit de voornaamste doodsoorzaak.
Jaarlijks moeten er evenveel dieren sterven als er worden geboren, ongeveer 400. Deze aantallen worden op dit moment bij lange na niet gehaald.

Staatsbosbeheer kiest in de Oostvaarders Plassen echter nadrukkelijk voor een model waarbij de natuur het voor het zeggen heeft en waarbij door euthanasie van zwakke en uitgehongerde dieren nog meer dierenleed wordt voorkomen. Dagelijks toezicht en euthanasie van dieren, die het leven in de kudde door ouderdom of zwakte – meestal ten gevolge van verhongering - niet langer aan kunnen, voorkomt nog ernstiger individueel lijden (verbeterd predatormodel).
Om sociale onrust in de kuddes te voorkomen, wordt niet bijgevoerd. In de natuur overleven daarom vooral de sterkste (landbouwhuis)dieren.
De minister antwoordde op Kamervragen, ‘dat er op dit moment geen sprake is van een 'onnatuurlijke hoge sterfte' in het gebied. Bijvoeren brengt onrust in de kudde, verstoort het natuurlijk evenwicht en bijvoeren van edelherten is verboden.’
Terecht liepen de emoties bij de beelden van verhongerende en stervende dieren hoog op. Het publiek, dierenwelzijnsorganisaties en de politiek lieten zich geen rad voor ogen draaien. Ook het gebazel over zo genaamde robuuste corridors werd niet geslikt. Hoe lang kan dat niet duren voor die klaar zijn? En na enige tijd ontstaat er natuurlijk toch weer overbevolking met als gevolg verhongering; letterlijk en figuurlijk uitstel van executie dus.


Denken over dierenwelzijn, niet van gisteren

De wortels van ons moderne denken en doen met betrekking tot het welzijn van dieren lijken te liggen in het Midden Oosten. Reeds in Exodus wordt de voorbijganger aangemoedigd een te zwaar beladen ezel, die onder zijn last dreigt te bezwijken, af te laden, zelfs al is het een dier van een vijand! In Deuteronomium 25:4 mag de os niet worden gemuilkorfd tijdens het dorsen van het graan. Ook toen al was honger bij het rundvee niet acceptabel.

Pas sinds zo’n 125 jaar praten we weer serieus over dierenwelzijn, resulterend in de wet van 24 september 1992, de Gezondheids en Welzijnswet voor Dieren dus. Artikel 36, tevens van toepassing op dieren die niet worden gehouden, zowel herkauwende en eenhoevige dieren, stelt duidelijk dat het verboden is de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.

Er bestaat nog veel controverse over een sluitende definitie van het begrip dierenwelzijn. Door wetenschappers veelal als verouderd beschouwd zijn ‘de 5 vrijheden’ ooit geformuleerd door het Brambell comité (1967). De opsomming is echter bepaald praktisch in de ogen van de (kritische) consument: een dier moet vrij zijn van honger, dorst en ondervoeding, het moet vrij zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, van pijn, verwonding en ziektes, het moet het normale gedrag kunnen uitvoeren (b.v. kunnen ontsnappen aan agressie van soortgenoten en voedselschaarste, MF), en ten slotte moet een dier worden gevrijwaard van angst en chronische stress (waaronder extreme koude of hitte, en honger zeker moeten worden genoemd, MF).

Op zich zijn deze leefregels een bijzonder praktische benadering van het ‘grote publiek’ en begripvolle benadering van de geteisterde populatie grote grazers. Want wat moeten de burger, de politicus, de Heckrunderen, Konikpaarden en edelherten met de mooie definities van Lorz, Spruijt, Van Putten en Rutgers.
In mijn beleving is het bovenal belangrijk, dat het dier zijn of haar specifieke soort eigen gedrag kan vertonen, d.w.z. dat een dier moet kunnen leven in harmonie met de omgeving; een omgeving die dus zo is ingericht, dat het dier zich met de hem of haar ten dienste staande fysiologische en anatomische mogelijkheden kan aanpassen aan die omgeving. Het soort specifieke gedrag van het dier moet hierbij tot zijn recht kunnen komen.
Duidelijk is dat de situatie in de omheinde en afgegraasde Oostvaarders Plassen ten tijde van overbevolking hiermee conflicteerd. In de winter is de populatie aan grote grazers te groot in relatie tot de draagcapaciteit van de vegetatie, met als gevolg voedselgebrek, verhongering en sterfte. Lijden dus.
In de natuur hebben dieren de mogelijkheid om naar andere gebieden te trekken en zorgt in veel gevallen dat een bonte verzameling aan predatoren de populatie binnen de perken houdt.
Staatsbosbeheer besloot op een gegeven ogenblik wel tot afschieten op basis van een dagelijkse inspectie, maar dat betrof dan ‘dieren zonder toekomstperspectieven’, dieren die al langere tijd zinloos leden dus.
Waarom dan niet preventie van overbevolking combineren met preventie van lijden?

Hoewel van Staatsbosbeheerzijde vaak wordt beweerd dat verhongering op de Oost Afrikaanse savanne ook daar de hoofdoorzaak is van decimering van de reusachtige populatie grote grazers, en predatoren hierbij geen rol van betekenis spelen, is de praktijk anders. De sterfte in bij voorbeeld de Serengeti wordt vooral veroorzaakt door ongevallen, fysieke uitputting van vooral zwakke jongen en oude dieren, een indrukwekkende reeks besmettelijke ziekten, en verdrinking en krokodillen. Ook de sterfte onder jonge dieren, die nog te klein zijn om mee kunnen komen met de kudde, is substantieel. Door de vrijwel continue trek naar voedselrijke gebieden hebben de grote planteneters doorgaans weinig te lijden hebben van voedselgebrek, en hebben de roofdieren relatief weinig invloed op de aantallen. Roofdieren hebben bovendien weinig invloed op trekkende populaties omdat ze in hoge mate territoriaal zijn en ook de jongen nog lang hulpbehoevend. Zeer incidenteel sterven grote aantallen dieren ten gevolge van droogte, maar verhongering doordat de dieren van hun traditionele weidegronden worden verdreven door menselijke activiteit speelt een minstens zo grote rol.
De invloed van roofdieren op de populatiegrootte speelt eigenlijk alleen een rol van belang bij grote grazers als zebra’s en gnoes e.d., die niet meedoen aan de grote trek, zo als het geval is in de Ngorongoro krater, een situatie waar de dieren – evenals in de Oostvaarders Plassen - ook niet uit kunnen ontsnappen.
Dr Grootenhuis, een in Kenia woonachtige dierenarts en reeds decennia bezig met de bestudering en bestrijding van wild- en veeziekten, populatiebeheer en ecotoerisme, is het beslist oneens met de ideeën, die Staatsbosbeheer heeft over de sterfte onder de grote planteneters in Oost Afrika: “In de 34 jaar dat ik hier gezeten heb, heb ik wel een paar keer sterfte door bij voorbeeld een El Nino achtige droogte meegemaakt. Het is zeker niet een algemeen en jaarlijks terugkerend fenomeen.”

Bij het in toom houden van de opgesloten (landbouwhuis)dieren in de Oostvaarders Plassen is zonder meer een rol voor de mens weg gelegd.
Welke middelen staan ons daarbij ten dienste: hormonale anticonceptie en immuno-castratie is duur, nog niet voldoende onderzocht en zorgt tijdens de toepassing beslist voor onrust, en is in ieder geval onpraktisch. Vergroten van het terrein en het aanleggen van ‘robuuste corridors’ is letterlijk en figuurlijk uitstel van executie. Bijvoedering in tijden van voedselschaarste is slechts symptoombestrijding.

Verwijderen van de overtollige dieren – maar dan voordat er sprake is van ernstig lijden - lijkt de enige reële oplossing. Het doden van het surplus door afschieten lijkt de enige mogelijkheid die op korte termijn kan plaats vinden. Natuurlijk moet er rekening worden gehouden met publieke onrust, maar goede voorlichting moet de kou uit de lucht kunnen halen. Eventuele onrust onder de dieren kan met behulp van een geluiddemper op het wapen worden gereduceerd. Niet vergeten mag worden, dat ook predatoren voor continue onrust zorgen!
De kadavers kunnen een goede bestemming vinden in dierentuinen. De edelherten mogen naar de poelier ter vervanging van het geïmporteerde en speciaal gefokte hertenvlees.
Een klein deel kunnen we laten liggen voor aaseters. De veterinair-hygiënische blijven nu maar even onbesproken.


Onderzoek naar een oplossing

Landschapsbeheer t.b.v. een bijzonder soort (uitgestorven) landschap m.b.v. grote grazers – zelfs al moeten we onze toevlucht nemen tot Konickpaarden en fake oerossen (landbouwhuisdieren dus!) – blijft een interessante insteek.
En op zich is het experiment beslist een succes geworden.

Maar in mijn beleving is er maar één oplossing om ondragelijk lijden en verhongering van deze paarden, koeien en edelherten te voorkomen:
- Dieren een weinig bijvoeren binnen gunstig gelegen omheiningen, zodat afvoer van de kadavers en benadering geen probleem oplevert en ook het publiek niet kan worden geconfronteerd met het gebeuren,
- Alle dieren binnen de omheining, de hele kudde dus, tegelijk afschieten, zodat het kudde verband minimaal wordt verstoord,
- Deskundige jachtopzieners laten schieten met geluiddemper om de onrust binnen de omheining te vermijden; goed om daarbij tevens zich in de buurt van de omheining ophoudende dieren te verjagen,
- Dieren gelijkelijk verdeeld over jaar verwijderen, zoals als predatoren in het wild ook doen, met mogelijk een piek tegen de winter,
- Tussentijds blijven selecteren op oude, zieke, kreupele en wrakke dieren zo als inmiddels gelukkig gebeurt,
- Afschot afstemmen op de draagcapaciteit van de vegetatie,
- Deze strategie in alle eerlijkheid communiceren met het publiek.

Er bestaan op dit moment – na invoering van het zo genaamde verbeterd predatormodel dus – geen wezenlijke verschillen meer tussen Staatsbosbeheer en degenen, die zich het lot van de hongerende dieren aantrekken. Het gaat er nu alleen nog om: wachten we met afschot tot de dieren verhongeren en ernstig lijden, óf anticiperen we op populatie omvang, seizoen en voedselaanbod en plegen voordat lijden manifest wordt een gericht afschot.

Tragisch is in mijn optiek dat het geschil tussen Staatsbosbeheer en andere instanties hem niet eens zit niet in de jaarlijkse en onontkoombare sterfte, maar alleen in de manier en het moment waarop die sterfte wordt gerealiseerd. En dat laatste lijkt me een volstrekt ondergeschikt doel binnen het zo succesvolle experiment Oostvaardersplassen.

Dr. Maarten Th. Frankenhuis.
Oud directeur Natura Artis Magistra
Voorzitter van de Raad van Toezicht Zodiac Zoos