maandag, juni 12, 2006

Kermit op vrijersvoeten

Omdat de tropische kustmoerassen in het Devoon, zo’n 370 miljoen jaar geleden, bevolkt waren met tal van felle jagers konden sommige organismen vermoedelijk slechts overleven door groot en sterk te worden, een afdoende bepantsering te ontwikkelen of bescherming te zoeken op het droge.
Onze voorgangers kozen voor de laatste optie. Wij zijn hen dus eeuwige dank verschuldigd: amfibie or not to be (vrij naar Shakespeare).
Onze kwastvinnige voorouders wisten met hun stevige borst­vinnen van droog­val­lende poelen naar nog waterbe­vat­tende plassen te krui­pen. Overlijden als het meeste andere waterleven of soms jarenlang een seksueel armetierig bestaan lijden als bijvoorbeeld de in de modder overlevende longvissen, hoeft dan niet meer.
De afhanke­lijkheid van water voor de voortplanting bleef voorlo­pig.
Ook deze navel­streng moest nog worden afgebonden.

Het lijkt er inderdaad op, dat bij vele amfi­bie-soorten er een permanent stre­ven is om aan deze “riskante” afhanke­lijkheid van het water te ont­snappen en echte land­dieren te worden. Het grote aantal voortplantings­strate­gieën waarvan amfibieën zich ook nu nog bedienen, worden door sommige onderzoekers gezien als evenzovele evolutio­nai­re experimenten gericht op het verruilen van het leven in het water voor een volwaardig bestaan op het droge.
In de laatste beide zalen van het nieuwe gedeelte van het Artis-Aquarium wordt getracht dit fenomeen gestalte te geven: na de informatie-ruimte waar de ontwikkeling van vis naar amfibie wordt behandeld en natuurlijk ook onze longvis een passende plaats vindt, komen de amfibieën aan bod. Deze laatste zijn gerangschikt in volgorde van toenemende onafhankelijkheid van het water. De hoeveelheid water in de achtereenvolgende terraria wordt dan ook geleidelijk minder: beginnende met dieren die het water niet kunnen verlaten via amfibieën die geen open water meer nodig hebben tot soorten die voor hun voortplanting aan een vochtige omgeving genoeg hebben.

Het lijkt er op, dat diverse soorten amfibieën zich nooit echt aan het landleven hebben aan­gepast (of zijn ze terug gekeerd naar het vertrouwde water?).
Sommige soorten blijven zelfs levens­lang afhankelijk van hun uitwendige kieuwen, zoals de Mexicaanse Axolotl, omdat hij niet metamorfoseert tot het volwassen stadium en als larve ge­slachtsrijp wordt. Met extra schild­klierhormoon of door het voeren met schildklier, treedt alsnog meta­morfose op en ont­staat een in de natuur uiterst zelden voorkomende levensvorm.

In vergelijking met vogels, zoogdieren en reptielen maken de amfibieën het ons niet gemakkelijk. Alle vogels leggen gewoon een ei, dat wisten we natuurlijk al, al bedenken ze nog wel eens iets om deze niet zelf te hoeven uitbroeden zoals b.v. de koekoek, de emoe en sommige grootpoothoenders, waar respectievelijk een andere soort, de andere sekse en broeiende humus worden ingezet. Op de eierleggende mierenegels en het vogelbekdier na, zijn alle zoogdieren vertrouwd levendbarend.
Reptielen vertonen aanzienlijk meer variatie: zij leggen eieren, die óf zelf worden uitgebroed óf aan het warme strand of broeiende humus worden toevertrouwd, maar zij kunnen de eieren ook inwendig uitbroeden (eier-levendbarend). Sommige soorten zijn zelfs echt levendbarend zoals de gewone (placentaire) zoogdieren.
Ook bij amfibieën kennen we eierleggende, eier-levendbarende en echte levendbarende soorten. Het bijzondere hier echter is de schier eindeloze reeks van methoden om toch maar vooral de kwetsbare eieren en larven enige extra bescherming te bieden, dan wel hun ontstaan te voorkomen.

De volgende indeling is in deze het meest illustratief:
1. ei, larve en volwassen dier uitsluitend in het water.
Voorbeelden zijn de Olmen, de Mexicaanse Axolotls, Klauwkikkers, enkele Fluitkikkersoorten en de Pipa pipa of moeraspad. Bij de laatste soort worden de bevruchte eitjes door het mannetje in de rughuid van de vrouwtjes gedrukt, waarin ze elk in een eigen celletje tot ontwikkeling komen. De nakomelingen worden als kleine copieën van hun ouders geboren.
De eieren worden niet altijd zomaar aan het open water toevertrouwd: sommige soorten in deze categorie leggen hun eieren in een zelfgegra­ven poeltje, in water in boomholtes of in okselholtes van epifyten en soms in drijvende schuimnesten op het water.
2. ei en larve in het water, volwassen dier op land.
Goede voorbeelden hiervan zijn de meeste salamandersoorten. Ook de inheemse kikkers, incl. de boomkikker, en padden vallen in deze groep. Al deze soorten paren evenwel in het water. Bij soorten als de Spaanse Kameleontongsalamander, ook wel Goudstreepsalamander genoemd, en de Italiaanse Brilsalamanders vindt ook de paring op het droge plaats.
3. alleen de larve komt nog in het water.
De veelkleurige Gifkik­kers, waarvan vooral de mannetjes hun nakomelin­gen met veel ou­der­zorg omgeven, en de Hamerkopkik­ker, die zijn schuimnest aan boven het water hangende bladeren bevestigd, behoren tot deze groep. De eieren kunnen ook gelegd worden in een holletje in de grond, boven water in bomen of struiken, of de eieren worden meegedragen in de rugbuidel van het vrouwtje Buidelkikker of aan de achterpoten van de Vroedmeesterpadman. Zekerheid boven alles.
4. levendbarend, open water is niet meer nodig.
In deze categorie vallen o.a. de muilbroedende kikkers en de Alpensalamanders, waarvan de larven nog metamorfoseren in het moeder­lichaam en de jongen als kleine kikkers en salamanders worden geboren.
De Vuursalamander is helemaal flexibel: in de koudere bergstreken van West Europa of in droge gebieden in Spanje komen veelal levende volwas­sen jongen ter wereld, terwijl in gebieden met veel water en betere omstandigheden larven in het water worden gevonden.

Onbegrijpelijk hoe een diergroep met een dergelijk rijk liefdesleven, het imago van “koele kikker” kan worden aangewreven.


Dr. Maarten Th. Frankenhuis