maandag, juli 25, 2011

Veterinaire frivoliteiten uit vroeger eeuwen


Het aantal oude veeartsenijkundige handboeken welke de historisch geïnteresseerde collega ter beschikking staat, is uiterst gering in vergelijking tot dat, waartoe zijn medische tegenhanger zich kan wenden. Zeker het aantal Nederlandstalige werken is op de vingers van één hand te tellen; wenst men meer te weten omtrent het veeartsenijkundig wel en wee uit vroeger eeuwen van andere huisdieren dan paard en koe, dan blijven slechts enkele over.
Merkwaardigerwijs is een der oudste Nederlandstalige werken het meest compleet voor wat betreft het aantal te bespreken diersoorten. Hierin worden behalve de (huis)zoogdieren, zij het soms summier, ook duiven, hoenders, ganzen, eenden en bijen behandeld. Dit 'Schoon Medecijnboecxken, tracterende vande natuerlicke crancheydt alder dieren', uitgegeven door Bernaert Langenis in 1600, is op haar
beurt zoals het titelblad vermeldt 'ghetranslateert uut den Hoochduytschen in onser Nederlantscher Spraken'.
Het oorspronkelijke Duitse werk, in 1530 gedrukt in Straatsburg, werd zoals in de Nederlandse versie te lezen valt, 'ghecopieert uut Varone, Plinio, Vergilio en Palladio'. Veel van de informatie in dit 60 pagina's tellende boekje is inderdaad, zij het meer uitgebreid, te vinden in de lijvige Romeinse werken over landbouw en veeteelt.
De herkomst van de op de laatste pagina bijgevoegde eisen behorende bij het paard konden evenwel niet worden teruggevonden; het zijn vooral deze eisen die wij U, gezien hun relatie met de titel van dit epistel, niet willen onthouden:

Een goet Peerd moet hebben twaelff stucken van ses Creaturen vanelcks twee stukken ofte conditien.
In den eersten, vande Pauwe.
Luyde Stemme. Schoon Hayr.
Item vanden Ezel.
Eenen Stercken rugghe. Goede hoornen des voets.
Item vanden Wolff.
Wel eten. Ende sachte draven.
Item vanden Vos.
Scherp ghesichte. Eenen schoonen Steert
Item vanden hase.
Snel loopen. Cort keeren.
Item vander Vrouwe.
Een Schoone Borst en laten geerne opsitten.


Vrij vertaald:
Een goed paard moet in het bezit zijn van twaalf onderdelen van zes schepsels; van elk twee eigenschappen of vermogens.
In de eerste plaats moet ze hebben het forse stemgeluid en
het mooie 'haar' van de pauw.
Van de ezel dient ze te bezitten de sterke rug en
de goede hoornkwaliteit van de hoef.
Evenals de wolf dient ze te beschikken over een goede eetlust en
een soepele gang.
Als de vos dient ze te beschikken over een scherpe blik en
een mooie staart.
Ze moet snel als een haas kunnen lopen en
even snel kunnen wenden.
Als een vrouw dient het te zijn
schoon van borst en zich graag…?!


Bijna 400 jaar geleden werden deze ontwapenend vrijmoedige woorden neergeschreven in een veeteelt-kundigdiergeneeskundig handboek. Hoe lang zal het nog duren voordat onze vakliteratuur ook van uit dit aspect bezien de moeite van het bestuderen weer waard is.
Duidelijk blijkt uit de onvolledige vertaling dat ook ondergetekende nog niet geheel rijp is om op dit gebied baanbrekend werk te verrichten.

vrijdag, juli 01, 2011

Wreedheid belicht


Met overtuiging sluit ik mij aan bij de woorden van Marian Poyck: ‘wat wij waarnemen als wreedheid bij dieren berust voor het merendeel - zo niet geheel - op menselijke projectie. Dat impliceert voor mij dus ook dat wat wij waarnemen als tederheid bij slakken veeleer moet worden beschouwd als gracieusheid van beweging, geheel voortkomend uit de (toevallige) anatomie. Met tederheid (en gratie) heeft dat dus niets van doen. Ze zullen het gewoon zo doen als ze het altijd doen. Het repertoire op paargebied zal beperkt zijn tot zoals het nu eenmaal gebeurt. Enkel een mens kan daar tederheid in ontdekken.’
Graag voeg ik daar aan toe: ‘Zo zal het paringsritueel van vier tons olifanten ongetwijfeld tranen van ontroering en vertedering ontlokken bij honderdenzeventig duizend kilo zware blauwe vinvissen, baleinwalvissen levenslang zwervend over de wereldzeeën naar hun levende garnaaltjes. Maar óók zij, de gratie zelve!’
De omschrijving van wreedheid bij mensen vindt zich het best in de definitie, dat wreedheid het best kan worden omschreven als onverschilligheid ten aanzien van lijden (bij dieren en andere mensen alleen…?); een typisch menselijke eigenschap, die zelfs kan ontaarden in het beleven van plezier in het aanschouwen, en zélfs het zelf veroorzaken van lijden, niet zelden uitmondend in perversie.
Simon Buschman stelt terecht: ‘Wat wij verstaan onder wreedheid bij dieren is voor mij doorgaans ´functioneel gedrag´of ´secundaire, afgeleide wreedheid´.’
Wreedheid – in mijn beleving - bestaat vermoedelijk slechts bij de gratie van de menselijke perceptie. Een havik doet het nu eenmaal niet goed op aalbessen, spruitjes of oud brood. Van een carnivoor kan ook de meest gepassioneerde dierenliefhebber-vegetariër nu eenmaal niet verwachten dat hij zijn positie in de top van de voedselketen opgeeft, boete doet en de rest van zijn medeschepselen voortaan met rust laat.
Slechts Homo sapiens, en dan vermoedelijk alleen nog maar de moderne versie, kan zich een bestaan permitteren zonder slager, melkboer en lederen schoeisel.
Maar kunnen we wel spreken van wreedheid bij dieren? Leeuwen doden hun prooi meestal door verwurging, het dichtbijten van luchtpijp of snuit, terwijl krokodillen hun prooien onder water aan ademnood doen bezwijken.
Het lijden, voor dat de dood intreedt, zal dan een veelvoud zijn van het snelle sterven op het moment dat een luipaard, jaguar of tijger zijn hoektanden door het schedeldak boort. Anderzijds, het lijden van jonge antilopen wordt beslist in tijd verlengd en in pijnlijkheid vermeerderd als een moeder jachtluipaard haar prooi eerst enige tijd gebruikt om haar welpen te trainen voor hun toekomstig jachtbestaan alvorens de tanden er echt in te zetten. Maar dan treedt de dood ook snel in.
Is het wreed als Afrikaanse wilde honden en hyena’s hun prooi al beginnen te verscheuren en om de rondslingerende ingewanden vechten als het dier nog leeft? In hun geval is snelheid nu eenmaal geboden. Leeuwen en grotere groepen soortgenoten maken hun anders de moeizaam verworven vangst afhandig. In het dierenrijk is roofoverval, diefstal en zelfs bedrog volledig geaccepteerd. Het jachtluipaard raakt zelfs de helft van alle gevangen prooi kwijt en ook de panter consumeert zijn buit nu eenmaal niet bij voorkeur hoog in een boom omdat het klimmen met een antiloop in zijn bek hem zoveel genot schenkt.
Een havik, die de in zijn klauwen spartelende houtduif al deels heeft geplukt voordat de dood intreedt, heeft echter nauwelijks te vrezen.
Ten slotte, moet een vos of marter, die kans ziet een kippenhok binnen te dringen en ter plekke alle pluimvee om zeep brengt – meer dan hij in een maand zou kunnen verorberen – beschuldigd worden van wreedheid? Hij is de eigenaar te snel af en doet slechts wat hem door Onze Lieve Heer en Charles Darwin wordt ingegeven. Neen, echt wreed en pervers is pas het eten van kreeft, in casu het toebereiden van levende medeschepselen in kokend water, dat doet geen dier ons na…

Uit 'Gegeven de tijd', Tanka's en schaduwsporen'; Simon Buschman en 66 medeauteurs, pag. 48 (uitg. De Lemmer, Lemmer, 2011)